Middeleeuwen
De geschiedenis van de Rooms-Katholieke kerk op Ameland gaat terug tot de Middeleeuwen. Deze sobere doch fraaie kerk is nog steeds volop in gebruik. Regelmatig zijn er kerkdiensten met afwisselend een pastoor of een leken voorganger. Vanzelfsprekend heeft de Rooms-Katholieke kerk op Ameland de langste geschiedenis. Echter bouwsporen in Hollum en Nes lijken terug te gaan tot in de 11e eeuw. Rond het jaar 1000 zal er in elk geval wel sprake geweest zijn van enige kerstening. De kerk is op 5 februari 2013i afgebrand en nadien weer volledig opgebouwd.
Willibrordusdôbbe
Allerlei benamingen rond Nes en Buren wijzen daar ook op. Zo is er bijvoorbeeld de Willibrordusdôbbe. Het zal duidelijk zijn dat de vrome legendevorming de kerstening van Fostaland (een oude naam van Ameland) zelfs tot deze zendeling wil terugvoeren.
Benedictijnenklooster
Toch zijn er heel wat onduidelijkheden. Zo zou er in de vroege Middeleeuwen een klooster bij Nes geweest zijn, Foswerd genaamd, dat later naar Ferwerd werd overgeplaatst. Later heeft dit Friese benedictijnenklooster en elk geval bezittingen op de oosthelft van Ameland. Toch lijkt deze verhuizing niet erg waarschijnlijk. Voor de hand liggender is het om aan te nemen dat er op Ameland een soort uithof is geweest van dit klooster. Benamingen als Munnekesloot en Munnekehiem houden hiermee verband.
Klein tufstenen kerkje
Bij de beschrijving van de Nederlands Hervormde Kerk te Nes werd reeds geschreven over de oude kerk van St. Jan de Doper. Dit was niet de eerste kerk van Nes. Tijdens de genoemde opgravingen werd er ook nog een heel klein tufstenen kerkje blootgelegd. Dit kerkje zal dan wel bij die bewuste kloosterhof Foswerd gehoord hebben.
Geen rooms-katholieke zielszorg
De komst van de Reformatie, in de vorm van anabaptisme en calvinisme, betekende het einde van de parochie van St. Jan de Doper. Uit diverse bronnen is bekend dat tussen 1587 en 1627 geen rooms-katholieke zielszorg werd beoefend op het eiland. De erfheren Van Cammingha waren weliswaar niet allemaal even protestants, maar de rooms-katholieke religie werd verboden.
Godsdienstvrijheid
Na 1627 komt daar een kentering in en dat is het startsein voor de vaste missie-statie van de Jezuïeten. Deze godsdienstvrijheid leidde er toe dat er in 1630 (anderen noemen het jaar 1645) in Nes een kerkje gebouwd werd, dat aan St. Clemens, de patroon van de zeevaarders, was gewijd. In 1646 kwam in elk geval in de persoon van Petrus Codde, de eerste vaste bedienaar van deze missiepost.
Ballumerweg
Dit kerkje dat aan de Ballumerweg staat, is gebruikt tot de huidige St. Clemenskerk aan het Burenpad gereed kwam in 1879. In 1832 vond de laatste verbouwing plaats, terwijl de kerk tegenwoordig als boerderij dienst doet. De sporen van het verleden zijn met name bij de ramen nog goed zichtbaar. In 1848 was er bovendien nog een nieuw kerkhof aangelegd aan de Ballumerweg. Het heeft tot 1912 dienst gedaan als begraafplaats. In 1880 werd een aantal stoffelijke overschotten uit de oude kerk overgebracht naar deze begraafplaats. Het betrof de resten van zestien overledenen, waaronder een aantal paters van de Jezuïeten, die in voorgaande eeuwen de statie hadden bediend.
Pastoor O.A. Scholten
De bouwgeschiedenis van de huidige St. Clemenskerk aan het Burenpad heeft haar begin in de jaren zeventig van de 19e eeuw. De toenmalige, niet onbekende pastoor O.A. Scholten begon via het dagblad De Tijd een actie om geld in te zamelen voor de nieuwbouw van een kerk. Al vrij snel is er geld genoeg en kan het plan worden verwezenlijkt.
Cuijpers kerk
De man die dat moet doen is de zéér bekende 19e-eeuwse bouwmeester P.H.J. Cuijpers uit Roermond. Deze architect was dé man in ons land van de neogothiek, wat niet verwonderlijk is voor iemand die bij de Fransman Violet le-Duc in opleiding is geweest. Tot Cuijpers’ bekendste creaties horen ongetwijfeld het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam en de Vituskerk te Hilversum. Hoewel ook de St. Clemenskerk duidelijke neogotische sporen vertoont, nam Cuijpers voor deze kerk zijn voorbeeld aan de Noorse stavekerkjes.
De bouw van de kerk, in rode waalsteen, is begonnen in 1878 en op 1 oktober 1879 werd de kerk plechtig ingewijd. Sinds die tijd is er nogal wat veranderd, zowel aan het gebouw als de inrichting. Zo werden in de jaren 1961-1962 de beide dwarspanden gebouwd, evenals de dagkapel en de doopkapel.
Wanneer we nu aan de westkant de kerk binnengaan, moeten we dan ook eigenlijk direct linksaf naar de achthoekige doopkapel. De symboliek daarvan is geweldig. We dalen werkelijk af in het doopwater. En dat gebeurt in het westen. Dat symboliseert namelijk het heidendom dat ons aller verleden is.
Vanuit het westen, het heidendom, komen we via de ondergang in het water (de doop) de kerk binnen. Het doopvont bij de ingang maakt dit alles heel mooi zichtbaar. De keerzijde van dit verhaal is echter wel dat door de beperkte ruimte het doopgebeuren een familieaangelegenheid blijft; dopen in het midden van de gemeente is immers op deze manier uitgesloten.
Wanneer we echt de kerk binnengaan wordt duidelijk dat er hier veel te zien is. Vooral bij de laatste restauratie in 1988 is er nog het nodige bijgekomen. Het eerste waar ons oog op valt is het kleine sculptuurtje in de doorgang vanuit de doopkapel. Het toont ons de onthoofding van Holofernes door Judith uit het gelijknamige apocriefe Bijbelboek.
Aan de achterwand van het schip zien we twee populaire heiligen. De eerste, met het kind op de arm, is Antonius van Padua, vooral bekend als de heilige die werd aangeroepen als men iets had verloren. De tweede is de heilige Franciscus van Assisi, de stichter van de beroemde orde der minderbroeders, de belangrijke armenorde die als een protest tegen het weelderige van de Middeleeuwse kerk werd opgericht. Franciscus, de apostel van de dieren, is meestal herkenbaar aan de zogenaamde stigmata, de tekenen van Christus’ lijden, welke zich volgens de overlevering twee jaar voor zijn dood (1226) voor de eerste maal bij hem vertoonden.
Op de zuidmuur tenslotte nog een in 1880 gepolychromeerd beeldje van de Goede Herder. Evenals de andere twee is dit afkomstig uit de oude kerk, waar het aan de preekstoel was bevestigd.
Bronzen kruiswegattestaties
Langs de wanden vallen de bronzen kruiswegattestaties in het oog. Deze kruisweg werd rond 1960 gemaakt door de Duitse kunstenaar Eugen Keller. Het geheel bestaat uit veertien staties, zeven aan elke kant van het schip, uitgevoerd in brons. Elke statie bestaat uit een ruwe bronzen plaat van 45 x 30 cm. met daarop verschillende losse figuren, in sommige gevallen zelfs enkele centimeters van de plaat af. Op deze manier ontstaat er een duidelijke reliëfwerking.
De vormgeving is over het algemeen sober en eenvoudig, wat de voorstellingen een grote zeggingskracht geeft. Enerzijds is het telkens heel duidelijk om welke statie het te doen is, anderzijds betekent deze concretie niet dat het vrome plaatjes bij het verhaal worden. De werkelijkheid van het lijden spreekt heel duidelijk in z’n meest elementaire vorm en daarom zonder gruwelijke details. Dat laat zo ruimte voor eigen invoelen, eigen beleving en betrokkenheid bij dit lijden.
Heel anders dus dan bij de muurschilderingen in de Hervormde Kerk van Nes heeft deze kruisweg dus wel heel nadrukkelijk een meditatieve functie. De veertiende statie verwijst naar de opstanding. Duidelijk is dat daar voorstelbaarheid en meditatieve functie elkaar voor de voeten lopen. Het belijden van de kerk maakt zo’n veertiende statie in feite onmisbaar, om zo immers niet de indruk te wekken dat het met Goede Vrijdag was afgelopen, maar tegelijk wordt duidelijk dat opstanding niet iets is dat zich in beeld werkelijk laat vastleggen.
Niet minder opvallend dan de staties zijn de verschillende gebrandschilderde ramen in de kerk. Allereerst het grote raam boven de ingang. Dit driedelige werk werd in 1948 door kardinaal J. de Jong aan de kerk geschonken. Het vormt één van de zichtbare herinneringen aan deze oud-Amelander (naast het standbeeld en het geboortehuis op de hoek van de Reeweg en de Bolomeyweg).
Het raam draagt de titel Dominus Mihi Adjutor, wat betekent: de Heer is mijn helper. Centrale figuur is de naamheilige van de schenker en tegelijk de patroonheilige van de eerste kerk St. Jan de Doper. Verder herkennen we links de St. Clemenskerk te Rome waarmee De Jong verbonden was en rechts het aartsbisschoppelijk paleis aan de Maliebaan te Utrecht, met de Domkerk op de achtergrond.
Midden op de noordwand is de legende van de heilige Willibrord op Fostalandia afgebeeld. Het verhaal gaat dat deze bekende zendeling eens door een storm op het IJsselmeer werd afgedreven naar het eiland Fostalandia, waar hij toen enkele mensen bekeerde en doopte. Tegenwoordig heeft men het vermoeden dat dit verhaal waarschijnlijk op Helgoland betrekking heeft.
De reeds eerder genoemde Willibordsdôbbe zou de plaats geweest zijn waar zich het één en ander heeft afgespeeld. In het midden van de zuidmuur zien we het raam van de heiligen Otgerius en Antonius, de naamheiligen van de bouwpastoor Scholten. Het raam werd in 1902 geplaatst bij het vijftigjarig priesterjubileum van deze geestelijke.
Recht er tegenover het allernieuwste, in april 1990 geplaatste raam ter gedachtenis aan Titus Brandsma. Deze pater Karmeliet was een fel bestrijder van de nationaal-socialistische propaganda. In 1942 werd hij gevangen genomen, waarna hij via Scheveningen, Kleef en Amersfoort uiteindelijk in Dachau terechtkwam, waar hij op 26 juli 1942 terechtgesteld werd.
Naast hem zien we de afbeelding van een zgn. Dwaze Moeder. Enerzijds om de symmetrie met de tegenoverliggende afbeelding vast te houden, anderzijds om een hedendaagse figuur te vinden die zich niet neerlegt bij de fascistische trekken van onze samenleving. Als we nu nog een keer terugblikken in het schip dan zien we verder nog twee geschilderde panelen, met daarop de kroning van Maria en de Aankondiging afgebeeld. Beiden dateren nog uit de 19e eeuw, evenals het kruisbeeld en de beelden van Maria en Johannes de Doper.
Rechts vooraan zien we tenslotte nog de deur van de vroegere biechtstoel. Op de deur is een afbeelding aangebracht van de patroonheilige van het biechtgeheim, Nepomucenus, van wie verteld wordt dat hij als een martelaar is gestorven omdat hij het biechtgeheim niet wilde schenden.
Het koor wordt eigenlijk helemaal beheerst door het hoofdaltaar, dat, afkomstig uit het atelier van Cuijpers, in 1885 werd geplaatst. Het bovenstuk, het retabel, is een kopie van een Middeleeuwse voorstelling. Het toont ons vier taferelen. Op het linker luik is het mannawonder te zien, terwijl op het rechter de geschiedenis van Abraham en Melchizedek is afgebeeld.
Op het linker binnenpaneel herkennen we het laatste Avondmaal en op het rechter het verhaal van de Emmaüsgangers. Kortom, vier eucharistische taferelen, twee uit het Oude en twee uit het Nieuwe Testament. In het midden zien we de zgn. expostitietroon. In deze ruimte werd vroeger tijdens het Lof in een monstrans de heilige hostie tentoongesteld voor de gelovigen. In onze noordelijke streken is dit eigenlijk helemaal uit gebruik geraakt.
De vaak zeer fraaie en kunstzinnige monstransen zijn meestal in musea terechtgekomen, al kan de Amelandse parochie altijd nog trots zijn op wat ze in huis heeft. In de tyorenachtige opbouw boven de troon is verder nog een afbeelding van God de Vader, traditioneel met baard en tiara (kroon) aangebracht.
Achter het altaar zijn nog eens drie geschilderde vensters, uit 1897, welke de drie aartsengelen laten zien. Links Raphael met Tobias, in het midden Michael die de slang vermorzelt en rechts Gabriël die de Goede Boodschap influistert aan één van de evangelisten. Samen met de twee engelen op de achterkant van de altaarluiken en de twee op het basisstuk hebben we zo zeven engelen rond de troon.
Het eigenlijke altaar werd bij de laatste restauratie weer in de oorspronkelijke staat hersteld. Uit de tekst blijkt dat we hier te maken hebben met een eeuwig durend bevoorrecht altaar, een gedachte die ons nog terugvoert naar een grijs verleden waarin de aflaatgedachte het nog goed deed.
De huidige altaartafel is nieuw en vervangt de nu weer als afscheiding gebruikte communiebanken, met daarop brood en vissen en het Lam Gods afgebeeld. In het gewelf tenslotte zien we nog een aantal schilderingen, van de hand van Ydema, Metz en Edes uit 1940. Naast David en Johannes de Doper valt vooral het grote tafereel met de heilige Clemens op.
Deze, volgens de traditie, derde bisschop van Rome, werd verbannen naar de Krim, alwaar hij volgens de legende met een anker om de hals in zee werd geworpen. Daartegenover nog de patroonheiligen van de misdienaars en de boeren.
In de noorddwarsbeuk hangt sinds de laatste restauratie een groot doek met daarop de kruisiging. Vermoedelijk hebben we hier ook te maken met een oud altaarstuk. In de zuiddwarsbeuk tenslotte nog een grote crucifix, afkomstig uit de abdij van Berne te Heeswijk-Dinther, waar ook het huidige meubilair vandaan komt.
Zoals al gezegd, een kerk waar veel te zien is. Misschien geen kunst van het hoogste niveau, maar wel dat aardige dat deze kerk als zoveel andere Rooms-Katholieke dorpskerken de moeite van het bezichtigen waard maakt.
Uit: Rij d’r eens langs! Reisgids langs Amelander Kerken en Zerken door J.H. Strubbe
Voor locatie op kaart: RK Sint Clemenskerk, Kardinaal de Jongweg 35, Nes. Tel. 0519-542599. Of kijk op www.stclemensparochie.nl.